Johanna, persoon en personage – Aflevering 2

Wilde Stedman Johanna wel meenemen naar Europa? Die vraag heeft mij lang bezig gehouden, ook nadat het stripboek over Quaco, Stedman’s zogeheten futuboi klaar was. Die vraag stel ik aan de orde in deze tweede aflevering. Daarna ga ik verder in op de liefde tussen Stedman en Johanna, hun verlangens en belangen. En wie nam het initiatief?

Heb je opmerkingen? Graag! Laat me ze weten per mail of via dit blog.

Hoofdstuk 2. Wilde Stedman Johanna wel meenemen naar Europa?

(Narrative mei 1773 – juni 1773)

Anders dan in zijn dagboek, waarin Stedman bijna dagelijks een of meer korte notities neerschrijft, deelt hij in de Narrative naast zijn eigen ervaringen zijn kennis over Suriname, de geschiedenis, de planten, dieren en bevolkingsgroepen. Hij geeft daarbij een voorstelling van de werkelijkheid, zoals hij die aan zijn lezers wil overdragen. De vraag of Johanna mee wil naar Europa maakt zijn reisverslag extra spannend. Maar hoe waarschijnlijk is het dat Stedman dit voorstel aan Johanna deed? We keren terug naar de Narrative, naar 1 maart 1773. Stedman is drie weken in de kolonie.  

Stedman heeft de lezers zojuist laten kennismaken met Johanna. Aangedaan keert hij terug naar zijn verblijf en hij wordt ziek – en hiermee volgt de Narrative wat Stedman in zijn dagboek schreef op 1 maart 1773: hij ontvangt een mandje met sinaasappels en tamarindevruchten van een ‘mulatin’. En als hij een paar dagen later opgeknapt is, bezoekt hij plantages. Illustratief voor de opbouw van de Narrative is dat Stedman pas vertrekt nadat hij de lezer uitleg heeft verschaft over de tamarindebomen.

Bijna twee maanden later, op 27 april,  valt de naam van Johanna weer, als hij van vrouw Demelly hoort dat ook vrouw De Borde de benen heeft genomen. Ze is aan boord gestapt van het oorlogsschip De Boreas en onderweg naar de Republiek, een feit dat Stedman in zijn dagboek al op 4 maart noteert. Johanna dreigt nu naar de plantage te worden gestuurd, tot die tijd verblijft ze in Paramaribo bij een tante, een vrije vrouw.

Het fregat Boreas op de rede voor Elmina. 
Aquarel van F. Jägerschjöld, circa 1770. Nederlands Scheepvaart­museum, Amsterdam.

Heeft Stedman de lezers eenmaal op de hoogte gebracht van Johanna’s benarde positie, dan bouwt hij het onderliggende liefdesverhaal in zijn Narrative verder op waarin hij zichzelf neerzet als weldoener, terwijl Johanna het object wordt van zijn weldaden. Ze is evenwel een karaktervolle tegenspeler. De situatie is als volgt.

Stedman schrijft dat hij Johanna wil bezoeken, maar hij keert om als hij ziet dat ze juist met vriendinnen aan het baden is. Hij wendt zich tot vrouw Demelly die verbaasd aanhoort wat hij met Johanna van plan is: hij wil haar kopen, onderwijzen en in Europa tot zijn wettige echtgenote maken. Stedman vervoegt zich vervolgens bij Joshua Lolkens, administrateur van de plantage Fauquemberg, om de zaak te regelen. Stedman laat hier de lezer weten, alsof hij zijn voornemen moet verantwoorden, dat Johanna degene was die hem de sinaasappels en tamarinden had bezorgd die hadden bijgedragen aan zijn genezing.

 

Johanna weigert

Johanna voelt niets voor Stedman’s plannen. Ten overstaan van administrateur Lolkens dankt zij Stedman voor zijn medeleven, maar ze weigert met hem samen te leven, want, zo redeneert zij, straks keert hij terug naar Europa en mocht ze al met hem meegaan, dan zal zij daar een inferieure status hebben:

But as to live with me anyhow she absolutely refused it not, she said, from a want of friendship, or insensibility of the Honour I did her – But from a Sence that she must be parted from me soon, should I return to Europe without her, and a Convixion of her inferior State in that part of the world should she ever accompany me there;  in which Sentiments firmly persisting she was permitted decently to withdraw and return to the house of her Aunt – (…) (N 98-99).

Stedman kan wel iets voor Johanna doen: op zijn verzoek stemt administrateur Lolkens erin toe dat Johanna in Paramaribo blijft en hier wordt Stedman’s rol interessant. Door zijn aanbod aan Johanna profileert hij zichzelf als de nobele romanticus die een jonge vrouw uit de slavernij zal bevrijden en met Johanna’s resolute weigering zet hij het raamwerk neer voor een meeslepend romantisch verhaal dat hij als een rode draad dwars door zijn reisverslag weeft. Die draad zet hij stevig vast,  want amper een paar weken later herhaalt deze scène zich. Stedman heeft wekenlang ziek in de hangmat gelegen en nog zwak van lijf en leden gaat hij in een rijtuigje op weg naar Johanna. Voor de tweede maal legt Stedman Johanna voor dat hij haar wil onderwijzen en wil meenemen naar Europa en ook dit keer slaat ze zijn aanbod af:

I am born a low, contemptible Slave, to be your Wife under the forms of Christianity must degrade you to all your Relations and your Friends, besides the expence of my Purchase and Education, but I have a Soul I hope not inferior to the best European, and blush not to acknowledge that I have a regard for you who so much distinguishes me above the rest – nay now independent of every other thought I shall pride myself/ by in the way of my  Ancestors/ to be yours all and all, till fate shall part us, or my Conduct Shall give you Cause to Spurn me from your Presence. (N 100)

Wat een dramatische scène schetst Stedman hier! Want terwijl Johanna deze woorden spreekt, is haar blik naar beneden gericht, houdt ze de hand van haar vriendin vast en druppen tranen op haar ‘heaving bosom’, aldus Stedman. Johanna’s afwijzing is echter geen afwijzing van zijn liefde, maar haar afwijzing komt, vrij vertaald, voort uit haar zorg dat Stedman zichzelf de minachting van vrienden op de hals haalt door met haar in zee te gaan, en wat gaat hem haar vrijheid en onderwijs niet allemaal kosten?! Vreesde Johanna eerder een inferieure status in Europa (lees: zo houdt Stedman de lezers voor) nu stelt ze dat ze mag hopen dat haar ziel niet onderdoet voor die van de beste Europeaan. Maar ze zal Stedman’s  geliefde zijn, zo zegt ze toe, tot het lot hen scheidt of haar gedrag – hoezeer is zij zich zelf bewust van haar afhankelijke positie  –  aanleiding geeft tot een scheiding.

Louise Panhuys, Waterkant met Surinamerivier, plm 1810.

Stedman’s missie

Stedman prijst Johanna om haar bescheiden en waardige karakter, en het is bijna onmogelijk een samenvatting te maken van de manier waarin Stedman zichzelf en Johanna roemt. Eén ding haal ik eruit: Stedman ziet het als zijn plicht aan de wereld ‘zo’n slaaf’ ten tonele te voeren. Dit zegt hij nadat Johanna zijn geschenken heeft teruggebracht bij de handelaren en het geld, in goud, op zijn tafel had gelegd, waarbij ze zou hebben gezegd dat ze zijn geld niet wil, zijn intenties zijn voor haar voldoende. Met andere woorden, Stedman wil zijn lezers bijna persoonlijk laten kennismaken met iemand die in slavernij leeft. En Johanna is dan niet zomaar iemand, als we Stedman’s impliciete redenatie volgen, maar zij is iemand die trots is, iemand met eigenwaarde die zich niet zomaar laat kopen dan wel omkopen.

Het is heel goed mogelijk dat dit voor Stedman de manier was om sympathie op te wekken voor mensen in slavernij en zo de abolitionisten te ondersteunen. [1] In dat opzicht was Johanna niet de enige die hij positief neerzet: Stedman spreekt regelmatig zijn waardering uit voor de gewoonten, de culturen en het uiterlijk van de Afrikanen in slavernij, van wie hij er enkelen ook met name noemt. Zijn meeste sympathie gaat uiteraard uit naar Johanna.

Johanna stemt dus in met de relatie maar ze weigert mee te gaan naar Europa. Tot het eind van het boek blijft het de vraag of Johanna zal volharden in haar weigering. Zo wordt Stedman’s verlangen versus haar weigering in feite het leitmotiv van het onderliggende verhaal, de raamvertelling of het verhaal binnen de Narrative, dat in de eerste plaats een chronologisch reisverslag is gelardeerd met talloze historische, natuurhistorische en sociale beschouwingen. In de Narrative zal Stedman steeds weer de draad van zijn liefde voor Johanna oppakken, en haar voorstellen mee te gaan naar Europa.

 

Leitmotiv en werkelijkheid

Hoe anders beschreef Stedman het begin van hun verhouding in zijn dagboek. Maar het meest opmerkelijk is dat Stedman in zijn eerste dagboek, dat zijn eerste jaar in Suriname omsluit en eindigt eind april 1774, nergens de wens op papier heeft gezet Johanna mee te willen nemen naar Europa. Evenmin doet hij dat in het tweede bewaarde dagboek, dat loopt van oktober 1775 tot aan januari 1777. Hoewel de dagboeken van zijn Surinaamse periode dus niet allemaal zijn overgeleverd en de inhoud ervan beknopt is, zou je mogen verwachten dat Stedman zo’n vurige wens een keer aan zijn dagboek toevertrouwt.

Daarom vermoed ik dat deze hele kwestie – mee naar Europa of niet – wel functioneert als leitmotiv in de Narrative, maar in de werkelijkheid van toen niet aan de orde was, althans daar lijkt het niet op. En dat Johanna weliswaar werkelijk geleefd heeft en zijn geliefde was, in de Narrative ook dienstbaar wordt aan het dramatische liefdesverhaal dat Stedman heeft willen vertellen: hij heeft een spannend liefdesverhaal neergezet waarmee hij de lezer wil verpozen en waarin Johanna als persoon en personage moeilijk te scheiden is. Daarbij: Johanna’s stem kennen we niet.

 

Een gunstig zelfbeeld

In zijn poging lezers te informeren over Suriname en hen mee te nemen in zijn verontwaardiging over de manier waarop kolonisten in Suriname met mensen in slavernij omgaan, past het dat Stedman  zichzelf ook als moreel verantwoordelijk man profileert. Wat hij vermeldt, stemt overeen met dat beeld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zijn escapades met andere jonge vrouwen geen plek heeft gegeven. Daarover schrijft hij in zijn dagboek en die informatie houdt hij verder voor zichzelf. Flintertjes daarvan zijn wel in de Narrative terechtgekomen, hoewel hij er een andere draai aan heeft gegeven.  Hij doet in de Narrative voorkomen dat niet hij maar zij het initiatief namen en dat hij zich teweer wist  te stellen tegen elke avance.

Zo noteert Stedman op 9 februari 1773 in zijn dagboek – hij is net gearriveerd in de kolonie en gaat in op de uitnodiging van een dan nog onbekende Lolkens bij hem te komen eten en slapen:  ‘I F___k one of his negro maids’. In de Narrative daarentegen staat dat hij bij Lolkens wordt verwelkomd door een zwarte vrouw, en dat hij alle moeite moet doen haar verleidingskunsten te weerstaan – ze wist ondanks zijn protesten zijn schoenen en kousen uit te trekken. Hij noemt haar ‘black as the devil’, waarmee Stedman de suggestie wekt bijna bang voor haar te zijn vanwege haar kleur te zijn geweest  – de witte, Europese lezer van toen zal de vergelijking wel begrijpen: in die tijd stond ‘zwart’ gelijk aan de duivel en alles wat minderwaardig werd geacht, een beeld dat Stedman hier nog eens voedt. Als ten slotte op 22 februari  ‘a negro women’ haar dochter aanbiedt, wijst Stedman dit aanbod af. Volgens het dagboek omdat hij de prijs te hoog vindt, in de Narrative op morele gronden, in de trant van: dat een moeder zoiets doet! De notitie in zijn dagboek drie dagen later, dat hij ‘two mulatto girls’ meeneemt naar zijn kamer, heeft de Narrative evenmin gehaald.[3] En dat geldt ook voor de nacht met de drie meisjes na een bezoek aan Kennedy op 12 maart 1773.

 

Uit: Eric Heuvel & Ineke Mok (2015) Quaco – leven in slavernij:25.

 

Vindt volgens het dagboek op 8 mei het huwelijk plaats, in de Narrative gebeurt die dag niets. Stedman ligt met hoge koorts in de hangmat en is zo ziek laat hij al op 5 mei weten, dat hij geen genezing verwacht:

in this Situation did I lay in my hammock till the 17th with only a Soldier and my black boy [lees: Quaco] to attend me, and without another friend.

Nu blijkt zijn situatie wat minder treurig dan Stedman de lezer wil doen geloven – mocht die het al treurig vinden verzorgd te worden door een soldaat en ‘een zwarte jongen’ –  want Johanna zou zichzelf als zijn verzorgster hebben opgeworpen en hij herstelt, staat er bij 17 mei 1773. Twee dagen later stemt  Johanna in met de relatie. Haar rol als verzorgster van de Europese man heeft zij dan al op zich genomen.

In de Narrative spreekt Stedman nergens over een huwelijk, maar hij wil wel het beeld overbrengen dat zijn relatie met Johanna relatie serieus was. Hij schrijft dat hij de volgende dag wordt gefeliciteerd door de familie Demelly met zijn ‘aanwinst’; er zou over hen gesproken worden in Paramaribo (N101). Daarmee eindigt het vijfde hoofdstuk.

Hoofdstuk 3. Verlangens en belangen

(Dagboek juni 1773 – april 1774)

Stedman schrijft hoe verliefd hij wel niet is op Johanna. Was zijn liefde wederzijds? Misschien. En mocht dat zo zijn geweest, dan moest die in staat zijn hun ongelijkheid in macht te overbruggen. Die kon nauwelijks groter zijn: Stedman een vrije en witte man, een legerkapitein, Johanna, een jonge,  bruine vrouw in slavernij. Hij 29 en zij, volgens Stedman, vijftien jaar. Dan zijn er nog de onzekere factoren: zodra Stedman repatrieert, zal hun relatie voorbij zijn en mocht de plantage Fauqemberg onder ander bewind komen, is het maar de vraag of Johanna nog met Stedman kan omgaan.     

Dat Stedman gecharmeerd was van Johanna, blijkt uit zijn dagboek. Zijn belangen zijn eveneens duidelijk: hij heeft een vrouw die voor hem zorgt, ze ziet er ook nog eens mooi uit en ze deelt het bed met hem. Wat zou Johanna’s belang zijn geweest?

 

Het begin

Johanna’s familie stond achter de verhouding tussen haar en Stedman en die heeft blijkens het dagboek invloed gehad op de totstandkoming daarvan. Johanna nam zelf het initiatief, zo is uit dagboek en Narrative op te maken. Zij bracht immers de tamarindestroop en het fruit naar de zieke Stedman en deed dat wellicht op instigatie van haar moeder. Stedman kende Johanna toen nog niet, hij was net drie weken in de kolonie en je kunt je afvragen waarom een tot slaaf gemaakte jonge vrouw zich iets gelegen zou laten aan een witte man, een legerkapitein bovendien die de wapens op zou nemen tegen de marrons? Was het een onbaatzuchtig gebaar van Johanna? Dat lijkt mij niet, zeker niet als je bedenkt dat  Johanna’s moeder bescherming had gevonden bij Joli Coeur – wat die bescherming inhield kon ik uit de Narrative niet opmaken – , een van degenen die met Baron en Boni in opstand kwamen tegen het bewind op plantage Fauquenberg en de  omliggende plantages. Stedman en de zijnen zouden juist tegen deze ‘opstandelingen’ de wapens opnemen.

 

Plaat 53 ‘A Rebel Negro armed andon his guard.’

Toch ligt het voor de hand dat Johanna’s  familie de relatie eerder aanmoedigde dan afkeurde, want deze  bood Johanna en haar familie de kans op enige materiële en sociale vooruitgang, was die  misschien nog niet direct voor henzelf, dan toch voor de kinderen die eventueel uit deze verhouding geboren zouden worden. Relaties met Europeanen waren bovendien niet nieuw in de familie. Johanna was een van de vijf kinderen die haar moeder had gekregen met de Nederlander Tielenius Kruythoff. Hun  kinderen, in de koloniale politiek van toen ‘mulat’ genoemd, hadden meer kansen vanwege hun lichtere huidkleur. De kans dat zij niet op het veld maar in de huishouding te werk werden gesteld, was voor hen groter dan voor degenen die geboren waren uit Afrikaanse ouders. Johanna’s jongere zuster had, zo blijkt het uit dagboek en de Narrative, een verhouding met De La Marre, een witte man met wie ze twee kinderen kreeg.

Voor Johanna en haar zuster was een relatie met een Europeaan, met aanzien en een goed inkomen, een manier voor zichzelf en toch zeker voor hun kinderen de vrijheid te verwerven. Het loodzware veldwerk op de suikerplantage of in de suikerkokerij zou hen wellicht bespaard blijven en wie weet kon ook de familie vruchten plukken van deze relatie. Uit het werk van Stedman is af te lezen dat een broer van Johanna, Hendrik of Henry, evenmin tot veldwerk was veroordeeld: hij was de persoonlijke bediende van De Graaff, planter, administrateur en broer van de gouverneur van St. Eustatius. Ofwel, een man met aanzien.

Van invloed zal ook het moment zijn geweest waarop Stedman ten tonele verschijnt. Dat is juist als Johanna’s situatie penibel is. De eigenaren van de plantage zijn ervandoor gegaan. De plantage zal verkocht worden en het is dan maar de vraag wat Johanna te wachten te staat: wordt zij teruggestuurd naar de plantage, kan ze in Paramaribo blijven en wat voor werk zal zij moeten doen? Door een verbintenis met Stedman aan te gaan hoopt Johanna hier misschien tijdelijk aan te ontsnappen.

Het lijkt erop dat Stedman en Johanna voor elkaar voelden – we hebben echter alleen Stedman zelf als bron. Het is heel goed mogelijk dat de vijftienjarige Johanna onder de indruk was van de oudere Stedman. Stedman’s liefde voor Johanna oogt oprecht, want ook in zijn dagboek schrijft hij liefdevol over Johanna en hij profileert zich als een echte familieman, die Johanna’s familieleden als de zijne beschouwt;  hij noemt Johanna’s opa eveneens ‘opa’, hij heeft het over ‘tante Lucretia’ en ‘oom Cojo’ en De la Marre duidt hij aan als zijn zwager. Met allen onderhoudt Stedman intensief contact, ook per brief, er worden wederzijdse bezoeken afgelegd en geschenken uitgewisseld.

 

Fort Buku of Boekoe (bovenaan, achter de verschansing). Bron [?]

Hun relatie lijkt bij aanvang al geen lang leven beschoren, want Stedman is nog maar een paar maanden in de kolonie als de legertroepen gesommeerd worden zich gereed te maken voor de terugkeer. De planters hebben weinig behoefte aan militaire ondersteuning van buitenaf. De marrons onder leiding van Boni, die zo gevreesd werden door de planters, houden zich rustig sinds hen in 1772 een zware slag is toegebracht met de verovering van hun bijna onneembare fort Buku of Boekoe bij de Cottica.  Stedman vindt  het vreselijk Johanna te moeten achterlaten. Als afscheidscadeau schenkt hij haar op 9 juni, volgens het dagboek, de gouden penning die zijn vader bij Stedman’s geboorte aan zijn moeder had gegeven, wat je zou kunnen zien als een intiem geschenk, waarmee Stedman blijk geeft van zijn liefde.

Maar voorlopig komt er geen afscheid.  Nadat tot tweemaal toe het konvooi in gereedheid is gebracht en tot tweemaal toe alles van boord is gehaald, wordt het besluit definitief teruggedraaid: de legereenheid blijft en zal optrekken tegen de marrons onder leiding van Boni. De situatie is veranderd nu zij militairen zouden hebben vermoord, onder wie een luitenant en er zijn schotschriften gevonden tegen Jan Nepveu, de gouverneur van Suriname.[4] In afwachting van het bevel zich naar het strijdtoneel te begeven, verblijft Stedman veelvuldig bij Johanna, bezoekt hij plantages en schuift hij aan bij diverse rijke Europeanen voor diner en souper. Begin juli, als Stedman vijf maanden in de kolonie is, verlaat de troepenmacht eindelijk Paramaribo en wordt richting de Cottica gevaren. Stedman laat Johanna achter in `a flood of tears’, schrijft hij in zijn dagboek, en met zijn bagage.

Plaat 25. ‘The Sculls of Lieut. Lappar, & Six of his Men.’

Johanna en Stedman zetten hun relatie per brief voort. Johanna stuurt hem eveneens provisie. Het is de vraag of Johanna de brieven toen zelf schreef of deze liet schrijven. In de regel was lezen en schrijven niet toegestaan aan wie in slavernij gevangen was, hoewel sommigen het schrift zeker machtig waren, zoals dat in Afrika ook het geval was.  De zogeheten ‘mulattenschool’, die in 1760 werd geopend, was alleen toegankelijk voor vrije mulatten, vrije ‘negers’ en vrije ‘kleurlingen’.[5] Onderwijs aan tot slaaf gemaakten wordt pas mogelijk in de loop van de negentiende eeuw. [6] Johanna kan van haar vader de beginselen van het lezen en schrijven hebben geleerd. Misschien gold dit ook voor haar broer Henry of Hendrik, want ook van hem ontvangt Stedman later post. In de tijd dat Stedman in Suriname is, krijgt  Johanna in ieder geval twee jaar later les in lezen, schrijven en catechisatie,  zo is op te maken uit deze aantekening in Stedman´s dagboek bij 26 maart 1776: (…) she makes good progress in reading, writing, catechizing & c., at which she has now been off and on about 3 months together.  Zelf geschreven of niet, in 1773 treft Stedman in zijn post regelmatig een brief van Johanna vergezeld van provisie.

Plaat 17. ‘View of the Post Devils Harwr, & the Arm’d Barges &c. ‘

Die provisie is hard nodig. Op de legerplaats aan de Cottica heerst chaos. Er is gebrek aan voedsel, er zijn gewonden en zieken, de militairen en de slaven die verhuurd zijn door hun ‘eigenaren’, bezwijken. Ook Quaco en Stedman worden doodziek. Stedman krijgt toestemming voor herstel naar Paramaribo te gaan. Wanneer hij midden in de nacht aankomt, wordt Johanna direct van huis opgehaald om hem bij te staan. Met Johanna neemt hij zijn intrek in het huis van De La Marra, Stedman’s zwager, of zoals Stedman hem beschrijft in zijn dagboek: ‘he having my girl’s sister’( 14 september 1773). Quaco zal daar ook geweest zijn, ofwel in huis ofwel op het erf.

Hoek Jodenbreestraat – Waterkant is op deze kaart de hoek net ten zuiden van de synagoge (blauwe blokje) aan Waterkant.[7]

 Plantage Fauquemberg te koop

Stedman blijft voorlopig in Suriname, Johanna’s situatie is onzeker. Want terwijl Stedman nog op zijn ziekbed ligt, is plantage Fauquemberg te koop gezet. Als Stedman na drie weken voor het eerst naar buiten schuifelt, zo staat in zijn dagboek, is hij getuige van de verkoop van zijn geliefde Joanna en de hele plantage: Crawl out and see the selling of my dear Joanna, and the whole plantation (8 oktober 1773).  Aanschouwt Stedman hier letterlijk hoe Johanna en de andere mensen van de plantage publiekelijk verkocht werden? Zo is die verkoop wel in beeld gebracht in Narrative of Joanna: an emanciptated slave of Surinam, 1838. [8]

Stedman is in zijn dagboek met die regel over de verkoop erg summier, maar ook uit de Narrative zou je kunnen afleiden dat het gaat om de aankondiging ervan, waarschijnlijk werd die veiling per plakkaat kenbaar gemaakt. De nieuwe eigenaren – ze zijn dan nog niet bekend in Suriname – hebben voor de aankoop hun woonplaats Amsterdam in ieder geval niet verlaten.  Evenmin zijn alle mannen en vrouwen die geacht worden tot de plantage te behoren, naar Paramaribo afgereisd voor deze verkoop.

In de Narrative schrijft Stedman het te betreuren dat hij niet bij machte is Johanna zelf te kopen.  Hij ziet haar niet letterlijk; hij méént haar te zien, gehavend, onteerd [?], terwijl ze gebogen gaat onder het gewicht van de ketens en luid om zijn hulp roept, zoals hij in de Narrative schrijft bij 8 oktober 1773:

Me thought I saw her, mangled, ravished, ridiculed, and bowing under the weight of her Chains calling aloud for my assistance .(N 176)

Administrateur Lolkens zou volgens de Narrative Johanna naar Stedman sturen en toezeggen zich voor beiden in te spannen.  Dit staat niet in de het dagboek. Daarin uit Stedman evenmin zijn wens Johanna te kopen, dat komt pas later. Er staat wel dat hij af en toe bij Johanna verblijft en met haar eet. En dat hij haar eind oktober 1773 hersteld van zijn ziekte, wederom vaarwel zegt en terugkeert naar zijn legereenheid aan de Cottica.

Ook tijdens deze tweede patrouille schrijven Stedman en Johanna elkaar. Hij vraagt haar om proviand, zelf stuurt hij een keer zes kalkoenen. Zijn was gaat ook naar haar, want hij heeft maar één drager tot zijn beschikking en die kan zijn vuile goed er niet bij hebben, schrijft hij in zijn dagboek.

Stedman huurt Johanna

De marsen zijn een ware uitputtingsslag, tot een treffen met de marrons komt het zelden. Verzwakt, gehuld in vodden en op blote voeten, keert Stedman op 15 januari 1774 terug in Paramaribo. Johanna, die hem dood had gewaand, wordt opgehaald, waarmee de scène van afgelopen september zich praktisch herhaalt. Dit maal wil Stedman Johanna bij zich houden en hij huurt haar daarom zelf en ‘set her doing for myself’ (18 januari 1774), wat ik niet in de Narrative terugvond, maar wel vaker voorkwam, zoals ik in hoofdstuk 1 te lezen valt: Europese mannen huurden eerder een jonge vrouw dan dat zij haar kochten of een poging daartoe ondernamen. Het is denkbaar dat huren voor Stedman de enige mogelijkheid was Johanna in de buurt te hebben. Misschien dat dit ook voor Johanna, binnen alle beperkingen die haar positie als vrouw en slavin met zich meebracht, een verbetering was. Als het kan zijn Stedman en Johanna samen.

Stedman geeft Johanna regelmatig cadeautjes. Op 30 januari 1774 schenkt hij haar het zilveren portemonneetje dat hij ooit van Rosetta, zijn ex-geliefde in Nederland, had gehad en hij koopt een nieuw laken voor haar. [9] Daarna keert Stedman terug naar de legerplaats van de plantage Espérance aan de Commewijne, een paar plantages voor de plantage Fauquemberg waar de familie van Johanna woont en waar zij regelmatig verblijft, ook met Stedman. Dit betekent dat Johanna – komt het doordat Stedman haar gehuurd heeft? – dus wel enige bewegingsvrijheid had.

Een huis op Espérance

Plaat 41. Gezicht op plantage Espérance.

Het dagboek dat Stedman’s eerste jaar in Suriname ruim omsluit, is nu bijna ten einde. Stedman heeft een huis laten bouwen op de legerplaats op plantage Espérance. Op 21 maart 1774 krijgt Stedman van administrateur Lolkens het adres van de eigenaar van plantage Fauqmeberg, Passalaigue en Zoon, en beiden schrijft hij de dag daarop. Dit is in het dagboek de eerste verwijzing naar Stedman’s verlangen Johanna te kopen dan wel vrij te kopen, in de Narrative is dat al in juni 1773. Een kleine maand later ontdekt hij ‘symptoms in Johanna’: Johanna is zwanger.

Stedman besluit zijn dagboek met de wens ooit met Johanna en Quaco rustig te wonen in een eigen huis op een prettige plaats met twee schapen, twintig kippen en een vet varken.

Tekening van het huis dat Stedman op de legerplaats op plantage Espérance aan de Commewijne bouwde. De keuken in de hoek zou voor Quaco zijn geweest.[10]

[Hierna volgen:

Aflevering 3 – Hoofdstuk 4 Johanna is te koop; Hoofdstuk 5 Deal met Godefroy

Aflevering 4- Hoofdstuk 6 A Free Citizen of the World; Naschrift.]

 

 

[1] Deze suggestie is van Carl Haarnack, na lezing van dit concept.

[3] Deze kwestie is eveneens beschreven door Price en Price 1988: xxxii-xxxv.

[4] Van wie die schotschriften afkomstig waren, weet ik niet of ik heb er bij Stedman overheen gelezen.

[5] Zie F. Oudeschans Dentz 1955, ‘Grepen uit de geschiedenis van het onderwijs in Suriname in de 17e en 18e eeuw’, In: Nieuwe West-Indische Gids, vol. 36, p. 174-182: 177-1778.

[6] Zie G.J. Staal, z.j. Nederlandsch Guyana. Een kort begrip van Suriname. Amsterdam: Bibliotheek voor cultuur en wetenschap: 110-112.

[7] Zie voor de huurwaardelijsten, bijlage in C.L. Temminck Groll e.a. 1973, De architectuur van Suriname 1667-1930. Zutphen: WalburgPers

[8] Lydia Maria Child 1838. Narrative of Joanna: an emancipated slave of Surinam. From Stedman’s Narrative of a Five Year’s Expedition against the Revolted Negroes of Surinam. Boston: Isaac Knapp (Child’s interpretatie van de relatie tussen Johanna en Stedman is interessant en verwerk ik in de inleiding)

Deze interpretatie van de verkoop wordt ook aangehouden in de hertaling van Michaël Ietswaart (2014)  Reize naar Surinamen. Dagboek van John Gabriël Stedman 1772-1777. Zutphen: Walburg Pers, p.107.

[9] Bij 22 januari 1773 noteert Stedman in zijn dagboek – hij is onderweg naar Suriname – dat hij zijn liefdesbrieven die zij retourneerde herleest. Daarna gooit hij ze met haar afbeelding en haarlok over boord. Op 18 februari schrijft Stedman haar weer.    

[10] Stanbury Thompson (ed.) 1962. The Journal of John Gabriel Stedman 1744-1797 Soldier and Author, Including an authentic account of his expedition to Surinam, in 1772. London: The Mitre Press: 194.

 

1 antwoord
  1. Nico Eigenhuis
    Nico Eigenhuis zegt:

    ik heb geprobeerd om me in Joanna te verplaatsen en kwam tot het onderstaande: De militair Stedman (1744-1797) deed verslag van zijn relatie met de slavin Joanna, maar hoe zou haar verslag eruit hebben gezien ?
    Joanna is eigenlijk een verbastering van de naam Johanna. Zij was het product van het misbruik door meester Kruythoff van de slavin Cery. Als gevolg hiervan werd zij als slavin geboren. Als bonkoro (de bon couleur) was zij een buitenbeentje op de plantage. Mogelijk kende zij privileges, maar zij was vast tevens mikpunt van spot. Het bekende treiterliedje kopro kanu ‘koperkop’ geeft dit type spot weer.
    Joanna moet als bijzondere verschijning zijn opgevallen bij Stedman, die in 1772 als huurling naar Suriname kwam. Hij beschreef de eerste keer dat hij haar zag dan ook als volgt. ‘Ik zag Joanna voor het eerst in het huis van een meneer Demelly, waar ik dagelijks ontbeet. Ze was ongeveer vijftien jaar oud en een opmerkelijke favoriet bij zijn vrouw. Liever groter dan de middelste maat, ze had de meest elegante vorm die de natuur kan vertonen, en bewoog haar goed gevormde ledematen met ongewone sierlijkheid. Haar gezicht was vol van inheemse bescheidenheid en de meest vooraanstaande zoetheid.’
    Stedman schetste haar, en zijn tekening van haar is wereldberoemd. Zowel de originele versies –met blote borst- als de gekuiste versie zijn overal terug te vinden. Stedman verwerkte bij haar een zoon –Johnny- , en kocht zowel Joanna als hun zoontje vrij. In 1777 dacht hij zowel Joanna als hun zoontje mee te nemen naar zijn vaderland. Joanna weigerde en Stedman vertrok alleen. Johnny sloot zich later bij zijn vader aan, werd marinier en kwam op 17 jarige leeftijd door verdrinking om het leven. Joanna overleed in 1782 door vergiftiging. De context van haar overlijden is niet duidelijk. Mogelijk werd zij vergiftigd, maar het kan ook dat ze de hand aan zichzelf heeft geslagen.
    Onderstaand Joanna op de slavenmarkt

    Beantwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *