Quaco in Zutphen en Bergen op Zoom

In het kort

Legerkapitein John Gabriel Stedman (1744 -1797) nam zijn futuboi of lijfknecht Quaco in 1777 mee van Suriname naar Nederland. In een konvooi van zes schepen met manschappen en een lading koffie, katoen en cacao arriveerden ze eind mei op de rede van Texel. In zijn reisverslag of Narrative beschrijft Stedman hoe ze vervolgens allen verder voeren naar Den Bosch, waar hun Surinaamse militaire missie definitief ten einde kwam. [1]

Anders dan John Gabriel Stedman in zijn Narrative suggereert, kwam Quaco niet in 1777 maar pas jaren later bij de familie Torck van Rosendael in dienst. Eerst nog ging Quaco in Zutphen en Bergen op Zoom naar school. Over deze periode staat iets in het stripboek Quaco-leven in slavernij (Eric Heuvel & Ineke Mok, 2015). Meer over zijn tijd na aankomst in Den Bosch, lees je hier.

Afscheid van Stedman volgens de Narrative

Eind juli worden de militairen in Den Bosch betaald, Stedman keert terug naar het Eerste Bataljon van de  Schotse Brigade, onderdeel van het Staatse leger. Stedman koopt vervolgens een mooi Engels paard, hij ruilt zijn blauwe uniform om voor het rode van de Schotse brigade en hij laat voor Quaco een ‘billiant’ livrei aanmeten. Op 25 augustus wordt Stedman op paleis Het Loo door stadhouder Willem V bevorderd tot majoor.

61-1

Of Quaco bij Stedmans bevordering tot majoor was? Dat kan goed zijn, hoewel Stedman hem niet noemt. Dat doet hij wel in de passage daarna, waar hij gebeurtenissen beschrijft die hij dateert met 24 september. Die dag schenkt Stedman in Den Haag eerst een beeldengroep aan stadhouder Willem V, bestemd voor diens kabinet. Deze beeldengroep, schrijft Stedman, had hij zelf gemaakt van was en bestond uit achttien figuren voorstellend de vrije inheemsen (‘Indians’) en zwarte slaven van Suriname. Stedman had het geheel op een ‘island’ geplaatst, die ondersteund werd door een kristallen spiegel, versierd met goud (N 620). [2]

Diezelfde dag zou hij Quaco afleveren bij de familie Torck van Rosendael, eveneens als een cadeau, getuige zijn woorden:

I now also made a present of my true & Faithful Black boy Qwaccoo by his own Consent to the Countess of Rosendaal, to Which family I was under very high Obligations & who Since on Account of his Honesty & Sober Conduct not only Christened him by the name of Stedman at my desire but Created him to be theyr Butler, with a promise to take Care of him as Long as he Lived – & which was a Blessing I Could never have Bestow’d on him myself. (N 620)

De formulering is merkwaardig omdat het lijkt alsof Quaco geen vrij man is: Stedman presenteert hem als cadeau. Of wilde Stedman zich aan zijn lezers ‘beter’ voordoen? Alsof hij toch maar een jongenman tot zijn beschikking had met wie hij kon doen wat hij wilde? Dat ook weer niet helemaal, want hij noteert dat Quaco met de overdracht instemde.

Stedman schrijft dat Quaco beter af is bij de familie Rosendael. De familie zou zijn hele leven voor Quaco zorgen en dat was meer dan hij kon doen. Hij zou gedoopt worden en de naam Stedman dragen en hij zou butler worden. Daarna noemt Stedman hem niet meer.

Price en Price (1988) stellen in de inleiding van hun uitgave van Stedmans Narrative, dat Stedman zich uiteindelijk toch niet veel om Johanna en Quaco bekommerde, want toen Stedman Suriname eenmaal de rug had toegekeerd deed hij geen enkele moeite Johanna naar Nederland te halen en hoe snel ontdeed hij zich niet van Quaco? (Price & Price 1988:LXXXVII-LXXXVIII)[3]

Dat laatste blijkt minder snel dan Stedman suggereert in zijn Narrative. Net als Price en Price had ik mij door Stedman op een dwaalspoor laten zetten. Ik had mij voorgesteld hoe Quaco en Stedman op 24 september 1777 samen eerst naar het kabinet van stadhouder Willem V in Den Haag togen, met een of meer sjouwers in hun kielzog. Nadat zij samen het beeld hadden afgeleverd, zouden ze koers zetten naar de Haagse stadswoning van de familie Rosendael op de hoek van de Kneuterdijk en het Lange Voorhout.

De stadswoning van de familie Torck-Rosendael in Den Haag, hoek Kneuterdijk-Lange Voorhout. Foto: Ineke Mok.

Vreemd vond ik het wel dat Stedman in september in Den Haag de familie Rosendael zou treffen. Doorgaans verbleef de familie daar alleen in de winter, de rest van het jaar, vanaf mei ongeveer, waren ze op kasteel Rosendael bij Arnhem. Dat de datum van 24 september helemaal niet klopte werd mij pas echt duidelijk toen ik erachter kwam dat Quaco niet in Den Haag was gedoopt – de doopboeken van de Haagse kerken had ik al doorgenomen – maar in de kerk van Rosendael en dat was pas in 1785.

Stedman goochelt in de Narrative vanaf halverwege 1777 behoorlijk met de data en jaren, zo blijkt. In feite stapt hij vanaf 1777 met zevenmijlslaarsen door de jaren heen. Alleen de hoogte- en dieptepunten meldt hij. Wat bij 24 september staat, kun je ook lezen als een samenvatting van wat met Quaco gebeurde, na aankomst in Nederland.

(Ach, had ik maar eerder een origineel dagboek geraadpleegd, of kunnen raadplegen. …)

De juiste jaren

In welk jaar Quaco bij de familie Torck-van Rosendael in dienst kwam, heb ik nog niet kunnen vaststellen. Maar op 2 januari 1779, ruim anderhalf jaar na zijn aankomst in Nederland was Quaco daar in ieder geval nog niet. Dat blijkt uit een oorspronkelijke dagboek van Stedman dat met een aantal andere van zijn dagboeken, brieven en aantekeningen bewaard wordt in de James Ford Bell Library in Minnesota.[4] Dit dagboek loopt van 1 januari 1778 tot aan 2 januari 1779. Van 1777 is geen dagboek overgeleverd. In het dagboek van 1778 schrijft Stedman niet over een overdracht van Quaco aan de familie Rosendael. De beeldengroep komt er wel in voor.

Op 9 januari 1778 ontvangt Stedman, zo staat er, een kist met benodigdheden voor een beeldengroep van ‘negro, Indians & c.’ Blijkbaar ging het om de beeldengroep die hij in de Narrative maakte voor Willem V. De beschrijving doet dit wel vermoeden, en bovendien spreekt Stedman in zijn dagboek van ‘een’ beeldengroep. Hij betaalt de 20e nog voor de wax en de verf, maar op 21 januari is de klus geklaard en oogst hij alom lof:

I finish my collection of Indians, negroes & c., &c. which bears the admiration of all that see it. (Thompson 1961:203)[5]

Tot zover de beeldengroep. Wat gebeurde er met Quaco in 1778 volgens Stedmans dagboek?

Quaco in Stedmans dagboek uit 1778

Stedmans dagboek uit 1778. Collectie: James Ford Bell Library, Minnesota.

Stedmans dagboek uit 1778. Collectie: James Ford Bell Library, Minnesota.

Het dagboek van 1778 is een kasboek, waarin de dagen van de week zijn voorgedrukt. Uitvoerige beschrijvingen passen er niet in en het dagboek is dus geheel anders dan de Narrative. Dat is een uitgebreid geïllustreerd reisverslag, vol met historische en natuurhistorische weetjes, observaties en overdenkingen. Het dagboek uit 1778 daarentegen is uiterst dun. Dagelijks heeft Stedman er een paar regels in opgeschreven, al dan niet gevolgd door een gespecificeerd bedrag voor uitgaven en / of inkomsten. Daaruit blijkt dat Stedman begin 1778 in Den Haag verblijft, onder meer bij zijn neef van moederskant, Charles Reygersman.

Stedman lijkt het in Den Haag prima naar de zin te hebben. Hij bezoekt de Engelse of de Nederlandse kerk, het theater en de bordelen, hij schrijft familie en vrienden, hij schildert en tekent, hij wandelt, hij  schaatst, heeft eetafspraken en waagt een gokje. Werken doet hij ook: hij is bij de parades en inspecteert de troepen, althans zo vertaal ik ‘mount the piquet’.

Een logeeradres van Stedman in Den Haag dat hij in zijn dagboek noemt.

Ze Zeven Kerken van Rome was een van de logeeradressen van Stedman in Den Haag en staat hier afgebeeld. Lithografie in kleur, Gemeentearchief Den Haag gr.B 503, anaoniem 1880, druk L. Jordaan, uitgever De Louw, 318x353mm.

Naar Quaco wordt in dit dagboek voor het eerst verwezen op 4 april 1778. Stedman is die dag jarig en zojuist gearriveerd in Bergen op Zoom, na een bezoek vanuit Den Haag aan onder meer Middelburg en Antwerpen: ‘Am 34 Years’ staat er in zijn dagboek, én ‘Find the boy and baggage.’  Waarschijnlijk is er een feestje, want Stedman laat verjaardagen zelden ongemerkt voorbijgaan. Zo bracht hij in Suriname met zijn kameraden steevast een behoorlijke dronk uit op de verjaardag van Willem V, diens vrouw Wilhelmina van Pruisen en de Engelse koning; de verjaardag van neef Reygersman eerde hij op 6 januari 1778 nog met een eigen gedicht.

Op 5 april vertrekt Stedman overigens alweer naar Tholen waar hij zijn broer Willem George Stedman uit Zutphen bezoekt, die eveneens in dienst is van de Schotse Brigade. Willem komt later ook naar Bergen op Zoom.

Waar Quaco precies verblijft in Bergen op Zoom heb ik niet gevonden, maar het moet wel haast bij de schoolmeester zijn geweest, die net als Stedman verbonden was aan de Schotse Brigade, het Eerste Bataljon van generaal John Stuart. Die meester komt hieronder nog terug. Stedman voert in ieder geval steeds kosten op voor zijn eigen ‘mess’ en die van Quaco, wat betekent dat ook Quaco bij het leger hoorde: ‘mess’ is Engels voor legerkost. Stedman zelf logeert  aanvankelijk bij zijn moeder, Antoinetta Christina Stedman, geboren Van Ceulen (1710-1788).

Op 29 april schrijft Stedman dat hij vergeten was te vermelden dat Quaco en zijn bagage al die tijd in Zutphen waren.

I forgot to say that the whole corps is in Societies, and that Quaco, and my things, were the whole winter at Zutphen, that he there went to school, and learned spelling and praying both unknown to me (…)  (Thompson 1961: 209-210)

60-2

Zutphen is net als Bergen op Zoom een garnizoensstad. Daar ging Quaco dus naar school. En of hij nu bij de schoolmeester verbleef of elders, het is voor te stellen dat Stedmans broer, de legerkapitein Willem of William George, een oogje in het zeil hield, al dan niet ondersteund door zijn vrouw Charlotta Margaretha Hultman. Met hem of met zijn legereenheid kan Quaco meegereisd zijn naar Bergen op Zoom.

Relatie met Stedman

De notities in Stedmans dagboek over Quaco zijn summier en geven hooguit een bescheiden inkijkje in zijn leven en zijn relatie met Stedman. Dat levert wel enige kennis op.

Net als in Zutphen gaat Quaco in Bergen op Zoom Quaco naar school. Hij leert lezen, schrijven en hij krijgt godsdienstonderricht. Stedman betaalt zijn kleding, zijn schoenen, de was, de kapper en handschoenen – en die betaalde Stedman in de zomer (zie Thomspon 1961: 217). Kosten voor ‘de mess’ blijven terugkeren en nog op 28 augustus betaalt Stedman voor Quaco’s verblijf in Zutphen.

Quaco zal er goed verzorgd bij hebben gelopen. Of hij al een livrei droeg? Misschien wel. In de zomer droeg hij handschoenen, dan moet Stedman daar althans voor betalen. Het kan zijn dat de handschoenen bedoeld waren om de verwonding te bedekken die Quaco had opgelopen door een val van een paard.  Door die val moet Quaco zijn hand behoorlijk hebben bezeerd, want tweemaal zal Stedman de dokter betalen, die door Stedman ‘the hangman’ genoemd, ofwel de beul, waarschijnlijk vanwege zijn weinig zachtzinnig optreden: ‘The boy to hangman, his hand not yet well since the fall with that damned horse.’  (11 april 1778, Thompson 1961: 208). Twee maanden later is zijn hand nog niet genezen,  aangezien Quaco  op 6 juni nogmaals de wond moet laten verzorgen, en waarvoor Stedman de rekening betaalt.

Stedman is kennelijk met Quaco begaan en als Quaco geveld is door koliek, wat doorgaans duidt op ernstige darmkrampen, vermeldt Stedman dat, hoewel er geen kosten mee gemoeid zijn. Ook is Stedman verontwaardigd over het feit dat Quaco op stro slaapt en meteen zoekt hij een andere ‘mess’ (14 mei 1778) [4]. En hij kiest partij voor Quaco: als Stedman op 1 juli in het koffiehuis een brief leest van George Paul, de schoolmeester van Quaco, is hij zo razend dat hij de brief meteen verscheurt. Wat er in staat, vermeldt hij helaas niet, maar hij neemt Quaco mee naar zijn eigen verblijf, dat ‘au parlem’t Holland’ noemt [5]. Daar had hij zelf op 21 april zijn intrek genomen. Quaco verbleef dus waarschijnlijk bij de schoolmeester.

Quaco gaat later weer naar school, dit keer bij meester James Alexander (6 juli 1778). James Alexander was schoolmeester bij het Tweede Bataljon, George Paul bij het Eerste Bataljon van de Schotse Brigade. [6]

Quaco zal vaak bij Stedman zijn geweest. Ging Stedman mee als hij zich nieuwe schoenen moest laten aanmeten? In ieder geval maakt Quaco deel uit van het gezelschap dat in juni een weekendje naar Antwerpen gaat, waar overnacht wordt in hotel Du Grand Laboureur, toen een geliefd en vooraanstaand hotel aan de Meir, of Place de Meir.

Het gezelschap bestaat uit: kolonel Hamilton, echtpaar Ferrier, moeder Stedman, dokter Stuart en Parson Macaulay of Parson én Macauly, dat is niet zo duidelijk. Stedman duidt Quaco hier aan als met ‘boy’. Meer staat er niet dus het blijft gissen of hij hier geacht werd speciale taken uit te voeren voor Stedman en de zijnen.

Dat Quaco ook nog tijdens het ritje naar Antwerpen de positie van ‘slaaf’ had, blijkt pas uit Stedmans aantekeningen op 14 juli 1778. Die dag is Quaco vrij is van slavernij.

dagboek-stedman-quaco-vrij-805346

Dagboek Stedman 1778. Bij 10 juli staat dat Quaco deze dag is vrij is van slavernij, nu hij hier een jaar en zes weken is. Collectie: James Ford Bell Library, Minnesota.

Quaco’s leven, voor zover wij er in het dagboek van Stedman iets van meekrijgen, lijkt daarna gewoon verder te gaan. Quaco is op 2 januari 1779 nog steeds in Bergen op Zoom en heeft hij net als Stedman op 1 januari gezien en gehoord hoe het regende, donderde en stormde en er branden uitbraken in de stad.[7] Op 2 januari beëindigt Stedman zijn dagboek met de woorden: ‘Here I give over keeping journal, – and so goobye!’ Daarna is er tot 1782 geen enkel document te vinden waarin Quaco voorkomt.

Wordt vervolgd…

 

 

 

[1] Met Narrative duid ik op het originele manuscript van Stedman uit 1790 dat in 1988 voor het eerst is uitgegeven: Richard Price & Sally Price (red.) (1988), John Gabriel Stedman, Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes of Surinam, Transcribed for the First Time from the Original Manuscript. New York, Bloomington: iUniverse.Inc. Met ‘N’ verwijs ik naar de pagina’s uit deze editie.

[2] Price en Price hebben studenten vergeefs onderzoek laten doen naar de beeldengroep. Ze vermoeden dat de beeldengroep in de tijd van Napoleon is vernietigd. (Price & Price 1988: 668-9)

[3] Hoe het tussen Johanna en Stedman verliep, beschrijf ik later.

[4] Het dagboek van Stedman is niet overal makkelijk te lezen. Voor het gemak gebruik ik hier de uitwerking van dit dagboek door Stanbury Thompson (ed. 1961). The journal of John Gabriel Stedman, 1744-1797, soldier and author. Including an authentic account of his expedition to Surinam, in 1772. London: The Mitre Press. Niet altijd heeft Thompson het origineel letterlijk gevolgd; bij cruciale passages check ik het origineel.

[5] &c= etc.

[6] Vanwege het brandgevaar?

[7] Misschien het Gouverneurshuis?

[8] Hun namen met de vermelding van schoolmeester en bataljon vond ik in een digitale PDF over de Schotse Brigade, echter z.j. en z.n.. James Alexander wordt hierin genoemd op p. 178, als getuige bij een doop te Deventer op 4 januari 1772. De functie van George Paul wordt hierin vermeld op p. 181, 186, 188. Hij is dan getuige bij dopen in Zutphen op  25 april 1773, nogmaals op 23 juni en op 17 mei 1775.

[9] Het kan zijn dat Stedman met de ‘fires’ vuurwerk bedoelde…

 

 

Met dank aan Gustavo Janga en Els Schellekens voor hun kritische lezing.

 

 

 

 

1 antwoord

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Laat een antwoord achter aan Dineke Stam Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *